Interview met oud-leerling Barthe Bloom

Barthe Bloom (examenjaar 2009) studeerde Scandinavische Talen en Culturen.

‘Het was erg prettig om als rebelse tiener op het GGH uitgedaagd te worden’


-Wat ben je na het gymnasium gaan doen? 

“Na het gymnasium heb ik een bachelor in Scandinavische talen en culturen gedaan. Dit was toen nog een studie in Groningen. Daarna heb ik een research master in algemene taalkunde gedaan in Leiden. Vervolgens ben ik naar Duitsland verhuisd om te promoveren aan de leerstoel taal en cognitie in Jena.  


Voor mijn promotie heb ik gekeken naar twee taalkundige constructies: de oud-Engelse subject relatiefzin en een Noorse naamwoordgroep (han mannen) die je letterlijk kan vertalen als ‘hij man de’, maar meer zoiets betekent als ‘die ene man’. Vanuit het idee dat taal en iemands kennis van taal als een dynamisch netwerk gestructureerd is, heb ik deze twee constructies onderzocht. Ik stel de vraag hoe uitingen die in vorm en betekenis op deze constructies lijken deze constructies beïnvloeden. Dat is, hoe ze kunnen veranderen en hoe de interpretatie van de constructies kan variëren. 

Ook heb ik daar les gegeven aan de universiteit en heb ik studenten van alles geleerd over Engelse taalkunde.” 


-Wat doe je nu? 

“Nu doe ik een postdoc aan de universiteit van Potsdam en onderzoek de woordvolgorde in vertellende teksten in het Duits van 1450-1550. Deze periode is interessant, want de boekdrukkunst was net uitgevonden. Hierdoor vond er een culturele verandering plaats in het consumeren van verhalen: mensen gingen steeds meer zelf thuis lezen, in plaats van dat er iemand was die verhalen voordroeg voor een publiek. Dit had een effect op het taalgebruik van schrijvers.  

Wat ik specifiek onderzoek is hoe de variërende woordvolgorde in hoofdzinnen gebruikt wordt om deze nieuwe soort verhalende teksten te structureren: Zo worden bijvoorbeeld sommige constructies gebruikt om een verandering in tijd/plaats/omstandigheid aan te duiden; anderen om aan te geven dat het ene personage niet meer spreekt, maar dat er nu iemand anders aan het woord is; en weer anderen worden gebruikt om de tekst meer coherent te maken.” 


-Wat heeft het Gemeentelijk Gymnasium jou gebracht? 

“Vooral een bepaalde vrijheid, zelfverzekerdheid en relaxedheid in het vergaren van kennis. Bovendien heeft het me ook geleerd dat, als ik er voor werk, ik van alles kan. 


Vreemd genoeg kwam mijn interesse in taalkunde pas later. Ik denk dat mijn docent Duits, mevrouw Klijn, nooit zou hebben kunnen raden dat ik onderzoek zou doen naar de Duitse taal in Duitsland. Ik was op het gymnasium vooral geïnteresseerd in geschiedenis, literatuur en CKV3 (kunstgeschiedenis, red.).” 


-Welke herinneringen aan het GGH zou je willen delen? 

“Het schrijven van mijn profielwerkstuk vond ik echt fantastisch. Ik schreef over Epicurus en Lucretius bij Montaigne. Dit was eigenlijk mijn eerste ervaring in discoursanalyse. Ik had meneer Haasse, docent Grieks en Latijn, als mijn begeleider, wat voor mij een verademing was omdat hij de chaotische manier waarop ik te werk ging niet alleen begreep, maar me ook leerde dit om te zetten in iets productiefs. 


Verder hebben de geschiedenislessen van meneer Reijnders en de discussies na de les een diepe indruk op mij achtergelaten. Het was erg prettig om als rebelse tiener gehoord te worden, en op een sympathieke manier uitgedaagd worden om kritisch over de wereld en ideeën hierover na te denken.”