DE WERELD EN DE VERBEELDINGSWERELD

Interview met Hans Crum († mei 2020), geschreven door Hein van Eekert. Hij was docent Nederlands en conrector.


Hans Crum en de kern van het Gymnasium

Hij noemt zichzelf ‘een product van de emancipatiecultuur van de twintigste eeuw’: Hans Crum is blij dat hij veel heeft kunnen leren, omdat daardoor zijn verbeeldingswereld gevoed werd. Na bijna veertig jaar neemt hij afscheid van het Gemeentelijk Gymnasium Hilversum. “Het is een rijkdom om met goed opgeleide, gebildete collega’s te werken.”


De jaren tachtig braken aan: het kabinet-Lubbers regeerde, een economische depressie sloeg toe en – onvoorstelbaar in onze tijd - er waren grote zwermen neerlandici met een onderwijsbevoegdheid. Hans Crum had als docent ingevallen in Krommenie en een jaar gewerkt in de Bijlmer en Amsterdam-Oost. Hij solliciteerde verder: “Ik heb 70 brieven geschreven en ik werd drie keer uitgenodigd, waaronder een keer op het Gemeentelijk Gymnasium. Ik was een van de 96 sollicitanten. Dat hoorde ik achteraf. Anders had ik het helemaal niet gedurfd.” Hij werd aangenomen en was nu docent Nederlands aan het Gemeentelijk Gymnasium Hilversum. Hans Crum kreeg er aanvankelijk zeventien uren. Zijn voorganger had het niet op de school volgehouden, maar bij hem ging het gelukkig vanaf het eerste moment goed. Toen er nog iemand wegging, kwam de vraag of hij er nog een vijfde klas bij wilde nemen: “Je werd natuurlijk gewoon onder druk gezet, want er viel geen ‘nee’ te zeggen.”


Het was een school die veel verschilde van het Gymnasium van nu: “De school was in een bepaald opzicht elitairder en in een bepaald opzicht meritocratischer. Het was minder nadrukkelijk een gymnasium. Dat is moeilijk uit te leggen. Nu zit je op het Gemeentelijk Gymnasium, of op het Vossius of het Christelijk… Nu staat het gymnasium voor een soort high profile status, maar toen niet. Het ging meer om een bepaald soort sfeer. Ik heb de indruk dat er meer kinderen uit de lagere middenklasse hun weg naar het Gemeentelijk Gymnasium konden vinden. Je had natuurlijk ook de rijkere kinderen, maar er was meer een mix tussen slimme kinderen die je misschien social climbers zou kunnen noemen en die het product waren van de uitlopers van de arbeidersemancipatie, waarbij je je kind een zo hoog en zo goed mogelijk onderwijs gaf. Dat maakte toch dat de school wat zachter van karakter was, wat minder scherp. De verbale cultuur was er natuurlijk altijd, maar de omgang met de leerlingen was wat goedmoediger, zachtmoediger zelfs.”


Verloren brief
De gang naar het onderwijs was geen vanzelfsprekende geweest. Aanvankelijk dacht Hans Crum aan een wetenschappelijke loopbaan. Daarvan getuigt nog altijd de site van de Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren: op de auteurspagina van Hans Crum vinden we onder andere zijn artikel ‘De relaties van de Pharsalia-vertaling van Hendrik Storm met de Amsterdamse admiraliteit’ over het in 1620 verschenen M.Anneus Lucanus, van 't Borger Oorlogh der Romeynen, tusschen C. Iulium Caesarem ende Gn. Pompeium Magnum. Overgeset in Nederlands rym-dicht door D. Heyndrick Storm. “Ik was kandidaat-assistent en reuze geïnteresseerd in de zeventiende eeuw. Ik werd gevraagd voor het schrijven van recensies en artikelen. Ik was bezig met mijn doctoraalscriptie en toen heb ik een verloren brief van Hugo de Groot ontdekt. Die zat niet in het Verzameld Werk: hij was afgedrukt in het voorwerk van Lucanus.”
De recessie van begin jaren tachtig maakte echter een einde aan verder onderzoek van zijn hand: “Ik zou waarschijnlijk een academische carrière hebben gehad, maar de bezuinigingen van het kabinet-Lubbers sloegen toe: alles ging op slot, iedereen vloog er zo’n beetje uit bij de universiteiten.” De geringe mogelijkheden tot promoveren kwamen met zo veel restricties dat Hans Crum er niet veel in zag. Aan zijn passie voor het werk lag het niet: “Wat ik heel fascinerend vond toen, was die periode van het Twaalfjarig Bestand, als de Nederlandse samenleving zich vestigt, en hoe funderend literatuur daarin kan zijn. En ook de opvattingenstrijd tussen de Remonstranten en Contra-Remonstranten. Het was niet alleen maar religieus: het ging natuurlijk ook om hoe je in het leven staat en naar de samenleving kijkt en hoeveel vrijheid je mensen toestaat en of er een morele politie moest komen. Veel van de normen uit die tijd kwamen voort uit de overgang van het vrije humanistische denken naar het meer populistische denken van de Contra-Remonstranten.” Het onderzoek naar wat hij ‘het hardcore humanistische denken’ noemt, voerde naar de oude, klassieke bronnen.


Grote veranderingen
In plaats van die klassieke bronnen werd het dus het Gymnasium. Als jonge docent nam hij zijn enthousiasme voor theater mee de school in: hij regisseerde en acteerde. “Dat is in mijn studententijd begonnen: daar heb ik vaak het schrijven met het acteren gecombineerd. Op een gegeven moment rolde ik in een clubje van mensen dat heel erg bezig was met het Italiaanse, politieke toneel van Dario Fo, maar wel op een lichtvoetige, geestige manier. Daar ben ik heel actief in geweest. Toneelspelen vond ik heel leuk. Ik heb er wel eens over gedacht, maar ik heb nooit serieus acteur willen worden. Ik kon er wel enig talent voor aan de dag leggen, dat ook door anderen werd erkend. Op het Gymnasium heb ik ooit een Paascabaret in mijn eentje geregisseerd: dat zou Wouter van Ravenzwaay doen, maar die zei: ‘Neem het maar over.’” In de loop der jaren waren daar mensen als Roos Ouwehand en Robert Alberdingk Thijm bij betrokken. “Die kinderen konden heel veel, die brachten hun eigen dingen mee. Soms was het een beetje naspelen van iets, maar dat bouwden we dan om. Daar ben ik wel heel druk mee geweest. Ik heb ook de Grote Avond meegeregisseerd en op een gegeven moment ook meegespeeld. Daar heb ik wel lang over nagedacht, want je bent dan wel een spelers terwijl je ook docent bent. Het was een heel omvangrijke productie, met orkest: Der Dreigroschenoper.” Een foto daaruit – Hans Crum met papieren muts en blindenbril op – sierde jarenlang de wand van zijn kantoor.


Crum was een docent die dicht bij de leerlingen stond, maar op zeker moment kwamen er andere verantwoordelijkheden binnen de school, die de afstand tot de leerlingen misschien wat vergrootten. Voor een docent die toneel maakte en die met enthousiasme de Nederlandse literatuur overbracht op de jongere generatie, lijkt dat een moeilijke stap, maar Crum ontkent dat: “Waarom zeg ik dat zo heel stellig: ik had het gevoel dat me door de invoering van de Tweede Fase iets afgenomen was door de wetgever. Een ruimte, een invulling, een platform en daarmee een relatie naar de kinderen. Ik werd me ook bewust dat ik ouder was: je blijft niet eeuwig die speelse, magere jongen van 29 - weet je wel: “Waar is je bibliotheekkaart?” “Ik werk hier.”… - en zo komen er een paar dingen bij elkaar. Ik had mezelf sowieso opnieuw uit moeten vinden als leraar – tegen die opdracht loop je op zeker moment allemaal aan – dus dat heb ik niet erg hoeven veranderen. Denken over onderwijs en zeker over dit instituut, waar zoveel historische, filosofische en morele waarden liggen, dat vond ik wel fascinerend. De school was toen lange tijd niet heel goed gemanaged, dat nam ik ook waar. Nou ja, elke intelligente vent die denkt dan: mag ik ook even?”


De jaren negentig waren aangebroken. Er was desastreus en improductief gehandeld door de oudere garde binnen de school: een rector werd afgebrand en de deur uitgewerkt. “Ze had bepaalde dingen anders moeten doen, maar er was een hele cultuur van docenten die zich tegen haar richtte en daar ben je niet tegen bestand.” De leerlingbegeleiding was heel slecht en er was een harde cultuur: leerlingen waren sterk op zichzelf aangewezen. “Er hebben dus toen ook kinderen door de school gedoold, onbegeleid, die uiteindelijk de school hebben moeten verlaten.” Hans Crum werd leerjaarcoördinator van klas 1 en 2. Zijn voorgangster Gré Rotteveel had al gewerkt aan de begeleiding binnen het eerste leerjaar, maar vanaf daar moest het helemaal worden opgezet. Samen met Ineke Wiering, die het coördinaat van klas 3 en 4 op zich nam, creëerde hij een meer integraal systeem. Ze kregen dingen toegeschoven die het leerjaarcoördinaat overstegen, terwijl er nog conrectoren rondliepen die spoedig zouden vertrekken. Daar kwam dan de verhuizing van de school van de Schuttersweg naar de Vaartweg achteraan: “We werden neergestort in bouwvallig beton met verschrikkelijke barakken erachter.” De school moest opkrabbelen uit een moeilijke periode.

Drie nieuwe ontwikkelingen
Aan de verdere ontwikkeling van de school naar de huidige status heeft Hans Crum zeer actief meegewerkt. Na het LJC-schap kwam het conrectoraat onderwijs, met als resultaat drie opmerkelijke nieuwe ontwikkelingen: de bètaprofilering, mondialisering en de introductie van het vak Chinees.


De alfa-docenten in het Gymnasium hadden het er in het begin niet gemakkelijk mee, maar de school moest zich meer op bèta gaan richten: “Het was een gigantische alfaschool en ik dacht: ‘Dit gaat het niet redden.’ Ik ben een echte alfa, maar als je een school wilt laten bestaan, dan moet je veranderen als overal de computers oprukken en de kennis over genetica de wereld gaat veranderen. Daar kun je niet meer in blijven stilstaan.” Het ging niet alleen om meegaan met de wereld buiten de school, maar ook om een innerlijke opfrissing van het bèta-onderwijs: “Alle verdiensten van het gymnasiale onderwijs liggen me heel erg na, maar het was echt verschrikkelijk stoffig. Het was heel schraal, heel theoretisch. Die nieuwe generaties kinderen waren toch meer op beleving gericht en er werd niets geboden. Natuur- en scheikunde werden met een bord en een krijtje onderwezen en twee keer per jaar was er een demonstratie op een tafel: ik geloof dat ik niet heel erg overdrijf. Daar moesten we iets gaan veranderen.”


De overheid pushte voor beter bèta-onderwijs en er kwamen gelden beschikbaar. De toenmalige bèta-coördinator, Bernard Neijzen, wilde de zaken ook anders hebben en de school meldde zich aan voor beschikbare fondsen. Nieuwe docenten kwamen naar Hilversum. “We hadden bijna helemaal geen leerlingen in de bèta-profielen. Nu stapt 65 procent erin – al houden ze het niet allemaal vol – maar toen was het op zijn hoogst 20 tot 30 procent. Ik vond dat, omdat ik zelf gymnasium heb gedaan, gymnasium-bèta het hoogste aangeschreven binnen het Nederlands onderwijs was.”


Met de bèta-profilering kwam de mondialisering mee: de leerlingen meer voor gaan bereiden op internationaal denken en handelen. “Ik vond dat er iets ontbrak aan de leerlingen. In de jaren 80 en 90 was Wouter van Ravenzwaay al bezig met de internationalisering via Europa. Dat is later door Gérard Reijnders overgenomen, maar er wordt vaak vergeten dat Wouter daar de drager van is geweest, samen met Luuk Kenter. Daar ben ik in meegevraagd: heel veel mensen wilden daar niet aan meedoen, maar ik heb gemerkt hoeveel basis er lag en hoe gemakkelijk ouders daar in stonden.”


Hans Crum ontwikkelde plannen om het begrip ‘mondialisering’ nog meer profiel te geven binnen de school: “Ik zou dat nu niet meer zo lefbekkerig durven doen. Het was heel goed overdacht: ik heb er wel een zomervakantie en een herfstvakantie aan besteed om dat concept neer te leggen. Ik kreeg daar van de toenmalige rector ook ruimte voor. Iedereen ondervond heel direct aan den lijve de concurrentie en de effecten van die globalisering. Mensen ervoeren de bedreiging, ook van internationale bedrijven. China was in opkomst en ik wist ook, omdat ik al best lang hier op school werkte, dat we een ouderpubliek hadden dat zich daar heel bewust van was. Ik wist dat de school daarin vlotgetrokken moest worden.”


Denken over de plaats van Nederland in de wereld en over veranderende internationale machtsverhoudingen bracht een nieuwe taal het curriculum binnen: het Chinees. Hans Crum speelde een actieve rol in de introductie en ontwikkeling van dit vak: “Dat is een momentkwestie geweest: China kreeg de Olympische Spelen, dus er was een enorme stuwing naar China als wereldmacht. Dat maakte het mogelijk om die dingen bij elkaar te laten komen. Wat wel moeilijk was, is om die leergang te ontwikkelen. Hoe doe je dat? En met welke concepten ga je aan de slag?”


En toen het vak er was, moesten de betrekkingen met het land worden aangeknoopt waar die taal werd gesproken. Maar waarom zou zo’n groot land zich interesseren voor een provincieschool in Nederland? “Ik was de gesprekspartner voor onderwijskundige kaders van Tin Chau Tsui, die hier inhoudelijk het curriculum Chinees ontwikkelde. Die was al eerder bezig geweest met die contacten. Toen zijn we naar Beijing gegaan. Dat het lukte, dat wij daar kwamen, had te maken met een aantal dingen. We waren helemaal gescreend. Dat heb ik gemerkt, want ze wisten al allerlei dingen. Het succes bij het leggen van contacten was verbonden met oud-leerling Mabel van Oranje: de school was naar hun idee met het koningshuis verbonden. Dat gaf status in China. Dan gaan ze verder graven: waar staat de school? Toen werden de doopzelen gelicht – daar ben ik nooit bij geweest maar dat merkte je – en daardoor werden we een acceptabele partij.”

Bildung
Bèta, China, de wereld…. De school veranderde en de leerlingen ook. Het zakenleven begon zich te profileren als zaligmakend en op televisie heerste de MTV-cultuur. Er voltrok zich een jongensdrama op de scholen van Nederland, vond Hans Crum. In 2008 werd een stuk van zijn hand in de NRC gepubliceerd: ‘Een echte macho is niet vlijtig.’ Dat het een gevoelige snaar raakte en waarschijnlijk zeer dicht bij de waarheid kwam, was op te maken uit niet altijd positieve reacties. “Wat opvallend is, is dat terwijl de jaren 80 maatschappelijk gezien een heel harde tijd waren, de cultuur van het Gymnasium redelijk zachtmoedig was. In de jaren 90 zag je dat in de bedrijven heel veel geld verdiend werd, dat ineens de norm verschoof van opleiding en Bildung naar plat geld. Dat kwam tot uiting in die rapcultuur. Dat was toen een heel dominante cultuur, die bewondering afdwong bij jongens die ook een beetje onder de voet gelopen werden door zich emanciperende meisjes. Die jongens gingen dat van de weeromstuit kopiëren. Dat bracht voor een deel een sfeer in de school waar ik niet blij mee was.”


Die maatschappelijke verandering, die zo veel gevolgen heeft voor hoe de leerlingen denken en doen, zou volgens Hans Crum best weer teruggedraaid mogen worden: “Ik hoop dat we weer terug kunnen naar die oude situatie. Dat komt natuurlijk ook door wie ik ben, want ik ben een product van die hele emancipatiecultuur in de twintigste eeuw: scholen gingen open, dingen werden mogelijk waar ik van geprofiteerd heb. Onder Den Uyl verrezen de prachtigste bibliotheken, je kon voor heel weinig geld studeren, opleiding werd als een groot goed gezien. , ook al weet ik dat die baan die ik had mij niet naar hele hoge financiële rijkdom zou voeren.”


Bildung en de omgang met de zo veranderde houding van veel leerlingen en ouders waren onderwerpen waarover Hans Crum vaak sprak op de studiedagen van de docenten. Wat wil hij zijn collega’s nog meer meegeven voor de toekomst? “Dat je het met elkaar moet doen. Dat bedoel ik nu eens niet als cliché. Als ik, na bijna veertig jaar, terugkijk op deze school, dan zie ik dat het, for better and for worse, zo’n rijkdom is om met hoog opgeleide, goed onderlegde, gebildete collega’s te werken. Wat ik de school toewens, is een continuïteit van docenten, want ik geloof niet in die vlooiendoos: als iedereen er maar in- en uitspringt, dan gaat er iets verloren. Als je niet meer kunt zeggen ‘Vijftien jaar geleden was het anders’, dan gaat de kern uit de school.”